Zaken gewonnen van:

No-cure-no-pay en de dubbele redelijkheidstoets bij BGK: Een kritische blik

In de wereld van letselschadezaken kom je regelmatig de term no cure, no pay tegen. Dit systeem lijkt op het eerste gezicht aantrekkelijk voor slachtoffers die hun letselschade willen verhalen zonder zich zorgen te hoeven maken over kosten voor juridische bijstand. Maar is no cure, no pay altijd in het voordeel van het slachtoffer? En wat betekent de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets bij buitengerechtelijke kosten (BGK) voor de rechtvaardigheid van het proces?
In deze blog werpen we een kritische blik op beide concepten en de mogelijke valkuilen.

Wat is no-cure-no-pay?

Het no-cure-no-pay-principe houdt in dat een letselschadebelangenbehartiger alleen betaald wordt als er daadwerkelijk een schadevergoeding wordt uitbetaald. Lukt dit niet, dan zijn er geen kosten voor de cliënt. Dit klinkt als een win-winsituatie, maar de praktijk laat een ander verhaal zien.

Hoewel no-cure-no-pay op het eerste gezicht aantrekkelijk lijkt, zijn er enkele kritieke nadelen waar slachtoffers rekening mee moeten houden:

  1. Hoge commissies:
    Bij succesvolle claims kan een belangenbehartiger een aanzienlijk percentage van de schadevergoeding inhouden als beloning. Dit percentage kan oplopen tot wel 25% of meer van het totaalbedrag. Hierdoor blijft er minder schadevergoeding over voor het slachtoffer zelf. In gevallen van ernstige letselschade, waarbij de vergoeding al nodig is voor bijvoorbeeld medische kosten of verlies van inkomen, kan dit een groot probleem vormen.
  2. Motivatie voor schikkingen en doorprocederen:
    Omdat de belangenbehartiger alleen betaald wordt als er succes is, ontstaat er een prikkel om snel te schikken, zelfs als dit niet in het belang van het slachtoffer is. Het kan zijn dat een langere procedure een hogere schadevergoeding oplevert, maar het kantoor kan ervoor kiezen om te schikken om zo snel hun vergoeding te ontvangen. Dit kan leiden tot onnodige compromissen ten koste van de cliënt.

Aan de andere kant kan een no cure, no pay contract juist stimuleren dat er wordt doorgeprocedeerd, met de intentie om een hogere schadevergoeding te behalen. Aangezien het honorarium van de belangenbehartiger vaak een percentage is van de uiteindelijke vergoeding, kan het in diens voordeel zijn om de zaak zo ver mogelijk door te voeren om de maximale vergoeding voor de cliënt (en daarmee voor zichzelf) te verkrijgen. Dit kan in sommige gevallen juist in het voordeel van de cliënt werken, vooral wanneer een verzekeraar lage schikkingsbedragen aanbiedt. De belangenbehartiger heeft dan een sterke prikkel om door te procederen en het onderste uit de kan te halen.

Deze dubbele prikkel, waarbij de belangenbehartiger enerzijds kan kiezen voor snel schikken en anderzijds voor doorprocederen, laat zien dat het belangrijk is om een belangenbehartiger te kiezen die de belangen van de cliënt altijd vooropstelt. Transparantie en heldere afspraken over de strategie en doelen van de zaak zijn daarbij essentieel.

  1. Selectieve zaakacceptatie:
    No-cure-no-pay zorgt ervoor dat belangenbehartigers en letselschadekantoren vooral de zaken aannemen die ze vrijwel zeker kunnen winnen. Complexe of minder kansrijke zaken worden vaak geweigerd, waardoor slachtoffers met moeilijke letselschadezaken in de kou staan.

De dubbele redelijkheidstoets bij BGK: Een beperking van rechtvaardigheid?

Naast no-cure-no-pay is er een ander juridisch fenomeen dat veel invloed heeft op de vergoeding van kosten voor belangenbehartiging in letselschadezaken: de dubbele redelijkheidstoets bij buitengerechtelijke kosten (BGK). BGK zijn de kosten die een slachtoffer maakt buiten de rechtbank om juridische hulp in te schakelen, zoals kosten voor belangenbehartiging en expertise.

De wet bepaalt dat de aansprakelijke partij deze kosten moet vergoeden, maar alleen als aan de dubbele redelijkheidstoets wordt voldaan. Deze toets houdt in dat:

  1. De gemaakte kosten redelijk moeten zijn.
  2. Het inschakelen van juridische hulp in het betreffende geval ook redelijk moet zijn.

Hoewel dit op het eerste gezicht logisch lijkt, zorgt de toepassing van deze toets in de praktijk voor problemen.

Problemen met de dubbele redelijkheidstoets:

  1. Beperkte vergoeding van kosten:
    De dubbele redelijkheidstoets geeft de verzekeraar van de aansprakelijke partij een krachtige tool om kostenvergoedingen te betwisten. In veel gevallen betwijfelen verzekeraars of bepaalde kosten "redelijk" zijn, waardoor slachtoffers minder vergoed krijgen dan ze hebben uitgegeven. Dit kan er zelfs toe leiden dat slachtoffers zelf een deel van de kosten moeten dragen, ook al zijn ze niet verantwoordelijk voor het ongeval.
  2. Ongelijkheid tussen partijen:
    Verzekeraars hebben vaak aanzienlijke juridische middelen en ervaring om de dubbele redelijkheidstoets te hanteren in hun voordeel. Slachtoffers, daarentegen, hebben zelden dezelfde middelen om deze toets te bestrijden. Dit creëert een oneerlijke machtsverhouding, waarbij de aansprakelijke partij op een subtiele manier de kosten van het slachtoffer kan drukken, zonder daadwerkelijk volledige aansprakelijkheid te ontlopen.
  3. Onafhankelijkheid van belangenbehartigers onder druk:
    In theorie zou een belangenbehartiger volledig onafhankelijk moeten zijn en uitsluitend de belangen van het slachtoffer moeten dienen. Echter, wanneer er onzekerheid bestaat over de vergoeding van BGK, kan dit belangenbehartigers ertoe aanzetten om hun werkwijze aan te passen om maar binnen de grenzen van de dubbele redelijkheidstoets te blijven. Dit kan leiden tot een minder uitgebreide aanpak van de zaak, waarbij het slachtoffer uiteindelijk tekort wordt gedaan.

Dubbele verdienmodellen: No cure, no pay én BGK-vergoeding

Een andere zorgwekkende praktijk die zich soms voordoet, is dat sommige letselschadekantoren zowel werken op basis van no cure, no pay als de buitengerechtelijke kosten (BGK) declareren bij de aansprakelijke partij. Dit betekent dat ze twee keer betaald krijgen voor dezelfde dienstverlening: één keer door een percentage van de schadevergoeding van de cliënt in te houden (no cure, no pay), en daarnaast door de vergoeding van BGK die zij verhalen op de wederpartij.

Dit dubbele verdienmodel creëert een situatie waarbij kantoren extra worden beloond, zonder dat de cliënt daar baat bij heeft. Sterker nog, het kan zelfs ten nadele van het slachtoffer werken om de volgende redenen:

  1. Verlies voor het slachtoffer:
    In situaties waarin het kantoor BGK ontvangt én een percentage van de schadevergoeding inneemt, ontvangt het slachtoffer minder compensatie dan wanneer alleen BGK wordt vergoed. Dit terwijl de belangenbehartiger in wezen al vergoed is voor zijn inspanningen door de BGK, maar daarbovenop nog extra verdient via no cure, no pay.
  2. Gebrek aan transparantie:
    Vaak wordt niet duidelijk aan cliënten gecommuniceerd dat het kantoor ook BGK ontvangt. Het slachtoffer denkt dat het percentage dat wordt ingehouden de enige vergoeding is, terwijl het kantoor in feite dubbel verdient. Dit gebrek aan transparantie kan leiden tot wantrouwen en onnodige financiële druk op het slachtoffer.
  3. Motivatie voor doorprocederen:
    Kantoren die zowel BGK ontvangen als een percentage van de schadevergoeding hebben mogelijk een prikkel om onnodig lang door te procederen, omdat dit hun inkomsten verhoogt. Dit kan ertoe leiden dat een zaak langer duurt dan noodzakelijk, puur voor financieel gewin.
  4. Oneerlijk verdienmodel:
    Deze dubbele beloning is moreel discutabel. Het doel van BGK is om slachtoffers te compenseren voor de kosten die zij maken om juridische hulp in te schakelen, niet om letselschadekantoren of belangenbehartigers in staat te stellen extra inkomsten te genereren. Een kantoor dat zowel BGK ontvangt als een deel van de schadevergoeding claimt, maakt gebruik van een systeem dat oorspronkelijk bedoeld was om slachtoffers te beschermen.

Is er een betere weg?

Hoewel no-cure-no-pay en de dubbele redelijkheidstoets beide zijn ontworpen om de rechtvaardigheid binnen letselschadezaken te waarborgen, werken ze in veel gevallen tegen het slachtoffer. Wat zou een betere aanpak zijn?

  1. Transparantere kostenstructuren:
    In plaats van hoge commissies of onduidelijke BGK-vergoedingen, zouden letselschadekantoren en belangenbehartigers moeten werken met transparante, vaste tarieven die vooraf duidelijk zijn voor het slachtoffer. Dit zou voor meer eerlijkheid en voorspelbaarheid zorgen.
  2. Objectievere toetsing van BGK:
    De dubbele redelijkheidstoets zou minder door verzekeraars moeten worden bepaald en meer door een onafhankelijke instantie. Dit zou ervoor zorgen dat slachtoffers altijd een eerlijke vergoeding krijgen voor hun kosten, zonder de machtsongelijkheid die nu vaak speelt.
  3. Minder afhankelijkheid van no-cure-no-pay:
    Er zou meer voorlichting moeten komen over alternatieve manieren om juridische hulp te bekostigen, zoals rechtsbijstandsverzekeringen of gesubsidieerde rechtshulp. Hierdoor wordt het speelveld gelijker en zijn slachtoffers minder afhankelijk van de voorwaarden van no-cure-no-pay-overeenkomsten.

Conclusie

Hoewel no-cure-no-pay en de dubbele redelijkheidstoets lijken te zijn ontworpen om slachtoffers van letselschade te beschermen, werken ze in de praktijk vaak in hun nadeel. Hoge commissies, vroegtijdige schikkingen, dubbele verdienmodellen en ongelijke machtsverhoudingen creëren een systeem dat niet altijd rechtvaardig is. Het is tijd voor een heroverweging van deze concepten, zodat slachtoffers écht centraal staan in het juridische proces.

snel, persoonlijk en gedegen

Onze werkwijze

1
Persoonlijke kennismaking

In een persoonlijk gesprek ontvang jij vrijblijvend informatie over het verhalen van jouw schade.

2
Snel voorschot

De behandelaar van jouw dossier zal de tegenpartij aansprakelijk stellen en vragen om een voorschot.

3
Maximaal resultaat

Alle geleden schade wordt uitgebreid in kaart gebracht en verhaald bij de tegenpartij. Wij zorgen voor een maximale schadevergoeding.